Naast het zuidelijke schip van de Sint-Pieterskathedraal ligt de middeleeuwse kruisgang. Het is waarschijnlijk het oudste deel van de huidige kathedraal. Het heeft driedelige open zuilenbogen. In de oostelijke vleugel bevinden zich kubusvormige kapitelen die overeenkomen met die in het voormalige westelijke koor uit 1140. Het oostelijke deel van de kruisgang is gewelfd door een koorloze ton met lunetkapitelen. De zuid- en westvleugel zijn kruisgewelven op gordel- en schildbogen (tweede kwart 13e eeuw).
Tot het jaar 1100 behoorde een klooster, waarschijnlijk gebouwd in 786, tot het klooster. Dit missieklooster of domkapittel was het eerste klooster in het bisdom Osnabrück. Het klooster diende de geestelijken enerzijds voor innerlijke contemplatie, maar had ook een praktisch karakter. Het stelde de monniken in staat om zonder nat te worden naar kerkdiensten en bijeenkomsten te gaan.
Het klooster is ook nu nog een plaats van devotie met zijn kruiswegstaties. Sinds ongeveer 1600 zijn er 14 geïllustreerde kruiswegstaties opgericht. De geïllustreerde muurreliëfs verbeelden het lijdensverhaal van Christus.
Op de muren van het klooster zijn krassen te zien, over de herkomst waarvan verschillende theorieën bestaan: De ene zegt dat burgers die met wapens de kerk of het klooster betraden, deze symbolisch afstompten om te laten zien dat ze in vrede kwamen. Een ander beweert dat ambachtslieden hun troffels door de steen haalden om hun gereedschap en ambachten te zegenen.
In het midden van de kloostergang is het kerkhof voor medewerkers van de kathedraal die tijdens hun werkzaamheden overlijden. In het verleden was deze plaats gereserveerd voor de kanunniken.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog deed de kruisgang dienst als schuilkelder. Daartoe werden de open galerijen naar het kerkhof van de kanunniken dichtgemetseld. De dikke muren en het gewelf werden ontworpen om zeer stabiel te zijn. De schuilkelder, die in een L-vorm in twee gangen was aangelegd, was bedoeld voor ongeveer 280 personen.